Thursday, January 24, 2002

Noodzakelijk ongerief

Planet MultiMedia 24 januari 2002

Na de Universele Declaratie van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (je zult het uitgekeerd krijgen in chocoladeletters) hebben we sinds een paar dagen de Declaratie van Amsterdam. Wat hebben die twee met elkaar te maken? Ze gaan allebei over mensenrechten, de eerste over alles behalve het recht op privacy en de tweede over uitsluitend het recht op privacy.

Verder houdt iedere verwantschap op, en dat is veelbetekenend. De Universele Declaratie is opgesteld door regeringen, die van Amsterdam komt van de hand van een stel hoogleraren en experts op het gebied van privacy die daar toevallig aan het congresseren waren. Terecht willen ze er met hun plechtige Declaratie op wijzen dat het belangrijkste mensenrecht van de 21ste eeuw nog grotendeels onontgonnen terrein is. Houden overheden zich eigenlijk wel voldoende bezig met bescherming van onze persoonsgegevens?

Het antwoord is nee, en het klinkt wat afgezaagd maar ook dit is weer helemaal de schuld van – daar is-tie weer - Osama Bin Laden. We waren zo aardig op weg. De Europese Commissie werkt al jaren naarstig aan een Richtlijn, en zelfs in de VS, waar ze doorgaans zo’n hekel hebben aan overheidsbemoeienis, is onder de regering-Clinton een nationale discussie over privacy op gang gekomen. Of dat te maken heeft met het feit dat Bill Clinton verreweg het beroemdste privacy-slachtoffer ter wereld is, wil ik daarbij in het midden laten.

En toen kwam 9-11. Of eigenlijk 9-12, want daags erna sloeg Bush terug met de Patriot Act, die de Amerikaanse overheid verregaande bevoegdheden geeft bij de opsporing en bestrijding van terrorisme. Sindsdien krijgt iedere Amerikaanse gezagsdrager bij het horen van het woord ‘privacy’ rode vlekken in het gelaat. Het woord dreigt synoniem te worden met ‘obstakel in de strijd tegen het kwaad’.

Niet alleen de Amerikanen, trouwens. Engeland, al van oudsher op privacy-terrein de ‘vieze man van Europa’, doet al even hard mee. En zelfs de burgers hebben een deel van hun gebruikelijke weerzin tegen nieuwsgierige gezagsdragers laten varen. Zelf stap ik nogal eens op het vliegtuig en ik betrap mezelf er regelmatig op dat ik vragen over de inhoud van mijn bagage en nieuwsgierigheid naar de reden van mijn reis met minder terughoudendheid beantwoord. Het is in zekere zin geruststellend te weten dat er in deze gevaarlijke wereld op je wordt gelet.

Enige soul-searching biedt wel een interessant doorkijkje. Mijn eigen privacy-domein, het gebied waar iedereen met zijn vieze vingers af moet blijven, heeft kennelijk een variabele omvang. Het is de laatste tijd duidelijk gekrompen. En waarom? Omdat ik er wat bij te winnen heb, in dit geval een groter gevoel van veiligheid.

Dat is een belangrijke les voor marketeers. In een tijd waarin alles te koop is, ieder product of dienst zijn eigen invalshoek heeft en samen met duizenden andere aanbiedingen vecht om de aandacht van de potentiele koper, en in een tijd waarin de koophandeling zelf steeds interactiever wordt, is het beschikken over informatie over de consument steeds meer van levensbelang. Maar diezelfde consument is zeer gesteld op zijn privacy. Meer informatie levert betere dienstverlening. Dat laatste is vanuit de consument gezien prima, dat eerste niet.

Zodra duidelijk is dat er met het verstrekken van informatie over jezelf winst te behalen valt, worden de zaken ineens een stuk makkelijker. Marketeers wisten allang dat dat zo was, maar moeten blijkbaar nog steeds wennen aan het feit dat de consument dat minder helder ziet. Die duidelijkheid ligt op de weg van de marketeer. Helderheid over de gegevens die je nodig hebt, en over de reden waarom ze van pas komen, behoren tot de ‘brengplicht’ van de aanbieder. Het geeft de consument een reden om binnen die relatie zijn privacy een stukje in te perken. Hij weet waarvoor hij het doet.

Het recht op privacy verschilt van de andere fundamentele mensenrechten op een belangrijk punt: het is per situatie aan variatie onderhevig. Mensen hun voedsel en drinken onthouden mag onder geen enkele omstandigheid, vrijheidsberoving mag alleen onder strikt omschreven wettelijke regels (ons strafrecht), maar de mate waarin persoonsgegevens worden beschermd ligt grotendeels ter beslissing bij de persoon van wie ze zijn.

Dat maakt het recht op privacy tot een weerbarstige materie. Maar het is geen excuus om het er maar bij te laten. En het is nog minder een excuus om bescherming van persoonsgegevens ondergeschikt te maken aan de waan van de dag. Helderheid, proportionaliteit (niet meer gegevens dan strict nodig zijn voor het doel waarvoor ze worden aangewend) en toestemming van de betrokkene zijn keiharde maatstaven voor de uitwisseling van persoonsgegevens, of het nu overheden betreft of commerciele organisaties.

Duidelijkheid over wat mag en wat niet mag, wordt snel belangrijker. Steeds grotere delen van het commerciele verkeer vinden plaats in een 1-op-1-setting. Direct marketing kennen we al tientallen jaren, e-commerce groeit onverdroten voort en begint steeds volwassener te worden. En zelfs in de goeie ouwe bricks-and –mortar winkels speelt informatie over de klant een toenemende rol.

Routinematige uitwisseling van persoonsgevens is here to stay. De overheid heeft de plicht, de maatschappelijke ontwikkelingen op dit terrein op zijn minst bij te houden. Zelfs omvallende WTC-torens mogen geen reden zijn om een tegengestelde kant op te gaan.

De experts op het congres van vorige week in Amsterdam hadden groot gelijk. Het was hoog tijd voor andere declaraties dan alleen hun onkosten-declaratie.

Een internet-jaar is een maand in de werkelijke wereld. Ook voor regelgevers en experts op het gebied van privacy.